Bron: Bram Sonneveld
Een
ververij. Reproductie van het titelblad van
"De volmaeckte verwer"
Oranjegracht
(eind 19e eeuw)
Zijdgracht
(eind 19e eeuw)
Geergracht
(eind 19e eeuw)
Waalse
kerk anno 1908
Leiden
Hooglandsekerk |
Leiden
in kort bestek
Toen
de eerste Ni(e)hot zich in Leiden vestigde, was het een
groeistad.
In
1567
telde de stad ongeveer
12.000
inwoners.
Na de val van Antwerpen kwam er een stroom immigranten uit het
Zuiden, o.a. naar Leiden. In
1625
telde de stad ongeveer
45.000
inwoners.
Tweederde hiervan,
zo'n 30.000
waren
immigranten, voornamelijk Vlamingen en Walen. De textielindustrie
neemt een grote vlucht. In het midden van de 17e eeuw is 4/7 van
de Leidse bevolking betrokken bij deze tak van nijverheid. De stad
blijft groeien en bereikt tussen 1654 en 1690 haar grootste
inwonertal,
ca. 70.000.
Leiden
werd overstroomd met wevers, spinners, kaarders, twijnders en
schrobbelaars.
Vanuit
deze tijd dateren ook de ruimteproblemen in Leiden. Alles werd
volgebouwd; achter bestaande huizen werden weer andere gebouwd,
die vaak alleen maar doormiddel van een nauwe poort in verbinding
stonden met de straat. De thans zo romantisch aandoende hofjes,
poorten en sloppen ontstonden toen.
Na 1671/1690
stagneerde de Nederlandse
economie, ook met de Leidse lakennijverheid ging het
bergafwaarts.Ter illustratie het aantal stuks laken over de
volgende jaren: 1671:
139.000
stuks
1700: 85.000
stuks
1725: 72.000
stuks
1750:
54.000 stuks 1795: 29.000 stuks.
Het inwonertal daalde
navenant: in
1700: 54.000
inwoners
in
1809: 30.000
inwoners.
In de loop van de 19e eeuw trekt de economie weer aan. De
bevolking neemt ook toe, zozeer dat men na 1880 buiten de singels,
dat waren toen de stadsgrenzen, gaat bouwen.
Ni(e)hot en textiel
De voorbeelden in de vorige paragraaf waren ontleend aan de
textielnijverheid. Waren de Ni(e)hotten daarin ook werkzaam?
Voor zover valt na te gaan, waren velen uit deze familie vanaf de
IIIe t/m de Xe generatie werkzaam in deze bedrijfstak. Niet
allemaal. Er zijn
ook
bakkers,
een schoenmakersknecht, een kuijpersknecht, sjouwers, een koster,
die echter ook in de textiel werkzaam was, een makelaar, een
secretaris van de Weeskamer en anderen waarvan we de beroepen niet
kennen. Maar in de textiel werkten er veel. Beroepen die we
aantreffen zijn: (wiel)draayer, lakenbereidersknecht, wolkammer,
vagtenbloter, schrobbelaar, wever, greinwerker, breidster,
naaister, sajetwerker, dekenwever, wolspinner en textielverver. In
de textielindustrie bestonden meer
dan
50
verschillende functies, dus een vergaande
arbeidsdifferentiatie, wat doorgaans wijst op een
hoogontwikkelde bedrijfstak. Daarmee wil
niet gezegd zijn dat ook de arbeidsomstandigheden hoog
ontwikkeld waren, integendeel. Er waren in de 17e en 18e eeuw geen
fabrieken. Het ging om thuiswerk, waar veelal kinderen ook aan mee
moesten doen. Je was lid van een nering, een soort vakgroep, waar
je automatisch lid van was en die je onder controle hield. De
lonen waren laag, de werktijden lang; werkdagen van 14 uur 's
zomers en 10 uur 's winters waren heel normaal. De wevers werkten
thuis, in bedompte huisjes, waar een hoge huur voor werd betaald,
kinderen werkten soms 14 uur per dag. Daarnaast bestond voor velen
de verplichte winkelnering.
Voor het eerst in 1701 pikten de Leidse wevers het niet langer. Er
brak een massale staking uit. Loonsverhoging werd geëist. De
staking werd neergeslagen, vier stakingsleiders werden aan de galg
gehangen.
Langzaam verliep de Leidse textielindustrie. Armoede ontstond.
In
1740 werden in Leiden
3000
mensen
van de armen bedeeld. Ze kregen
8
stuivers
per week. De bevolking gleed af naar een gelaten ondergaan
van de armoede. (Gegevens ontleend aan 58 Miljoen Nederlanders en
de Textielnijverheid, p.16ge.v.)
Aan I.J. Brugmans
-
De
arbeidende klasse in Nederland in de 1ge. eeuw, 1958, ontlenen we
onderstaande citaten:
Mr. Samuel le Poole bericht in 1862, dat 'dikwijls' in de Leidse
fabrieken 15, 16 of 17 uren wordt gewerkt, en dat met slechts l.à
2 uren rust ertussen. Hij doet ons enkele mededelingen omtrent een
gesprek met een arbeider op een wolspinnerij, waar het grootste
deel van het jaar wordt gewerkt van 's morgens 6 tot 's avonds 11
uur met één uur pauze omstreeks de middag. De man klaagt, dat
hij dan veelal zo moe thuiskomt, dat hij pas na een half
uur
liggens het middagmaal kan nuttigen. Kinderen, die van
12-1
de middagschool
bezoeken, hebben een uur meer vrij en werken dus 'slechts' 15
uren; zij komen eerst tegen middernacht op bed en moeten vóór
half zes weer opstaan.
Ca. 1850. De gewone drank was koffie. In de steden moest deze ten
dele het drinkwater vervangen, omdat de putten
(...)
gewoonlijk
verontreinigd waren. Te Leiden bevond de staatscommissie, dat van
de 1057 putten, 510 slecht, 146 zelfs zeer slecht waren; slechts
van 187 was de toestand goed.
"De Leidse fabrieksarbeiders, schreef in 1860 De Vries Robbé
aan de minister Van Heemstra, bereiken zelden de 50-jarige
leeftijd. 1860. Het verschijnsel, dat de vrouwen geringere
ontwikkeling hadden dan de mannen, werd ook in Leiden
aangetroffen. Daar konden" op 100 mannen 67 lezen en
schrijven, op 100 vrouwen 37.
In hoeverre individuele Ni(e)hotten passen binnen deze
beschrijvingen, valt moeilijk te zeggen. Sociologisch gezien
hebben zij met deze omstandigheden te maken gehad, en zullen er
ongetwijfeld de invloed van hebben ondergaan.
Waar
komt de familie vandaan?
In de familie doen verschillende verhalen de ronde. "Wij
stammen af van de Hugenoten", "wij komen uit
Turkije", of "zouden wij uit Engeland komen, daar zijn
immers plaatsen met namen als: St. Neots en St.Neot".
Vooralsnog: helaas voor die verhalen. Van de oudst bekende
Ni(e)hot in Leiden is niet bekend waar hij vandaan kwam. (Dat is
Jan Niood, die in 1635 een kind begraaft.)
Andere
-
eerdere
- Ni(e)hotten vond ik in Dordrecht. Mijn vermoeden is dat hier het
begin van deze familie in Nederland ligt. Let wel: er zijn geen
bewijzen. De
eerste vermelding van een Ni(e)hot in Dordrecht: Sara,
gedoopt Dordrecht 26-8-1583, vader Willem Nehoet (Nihot). Dan
duikt op: Jean Nihot (Jan Denijsz Nihoth/Nihotte), geb. Luik, otr.
Dordrecht
6-4-1636
Jeanne Hannoset (Jenneken
Willems)
,
(wed. van
Etienne Pité)
,
geb. Verviers,
overl./begr. Dordrecht 13-11-1663, als wed. van Jan Nihot.
Gelijktijdig met Jean, die (gezien zijn huwelijksdatum) ca. 1615
geboren zal zijn, leefden er in Dordrecht ook: Denijs Nihot, geb.
1620, Maasschipper, poorter van Dordrecht en Anthonij Nihot, geb.
1626, huurschipper, burger van Dordrecht. Bij Denijs en Anthonij
ontbreekt het patronym, maar niet onwaarschijnlijk is dat Jean,
Denijs en Anthonij broers waren. Uit het huwelijk van Jean en
Jeanne Hannoset is via het doopboek slechts één kind bekend,
Antoinette, ged. Dordrecht 18-1-1637. Zij gaat in 1658 met
attestatie naar Pepinster (een plaatsje tussen Luik en Verviers),
en trouwt te Dordrecht op 7-12-1658 met Gillis Pijnster/Pinxter/Pipmixter
(we herkennen in zijn achternaam de plaats van herkomst).
Antoinette hertrouwt (otr. Leiden 20-11-1681) als
Anthonette Nahoth (= Niehot), wed. van Gillis Pijnster, woonplaats
Dordrecht, met Joost de Meesemaker. Getuige hierbij is o.a. haar
nicht uit Leiderdorp.
Uit diverse stukken uit het Oud Notarieel Archief Dordrecht blijkt
dat er tezelfdertijd nog andere Nihotten met het patronym Jan, in
Dordrecht leefden. Zo zijn er Jannetgen, Denijs en Guilliam Jansz
Nihot. Deze drie zijn broers en zus. Tevens zijn er nog: Elisabeth
en Anna Nihot. Niet onwaarschijnlijk is dat deze vijf broers en
zussen zijn van Antoinette, zodat het gezin van Jean Denijsz en
Jeanne Hannoset uit zes kinderen bestond.
Van Denijs Jansz is bekend dat hij en zijn vrouw Maria Jans Gram
te Dordrecht vijf kinderen lieten dopen.
Alle Dordtse Nihotten waren lid van de Waalse kerk. Hiernaast een
foto van die kerk uit 1908. In
1992
was de kerk in gebruik als een filiaal van de Firma ter
Meulen.
De naam.
Zoals in een eerdere paragraaf is betoogd, komt de naam Ni(e)hot
uit het Luikse. Nader onderzoek zal moeten aangeven hoe en waar de
naam precies ontstond.
De familieleden van thans noemen zich Niehot/Nihot. Dat is niet
altijd zo geweest. Tot 1812 mocht je je noemen zoals je wilde.
Velen hadden geen achternaam. Je noemde je naar je vader: dus
Jan Pieterszoon, Maria Claesdochter. Men noemde dat een patronym.
In 1812 werd iedereen verplicht een achternaam aan te nemen, als
je er nog geen had. Dat leidde soms tot, thans, vervelende
achternamen als Naaktgeboren, Piel en zo voort. De Ni(e)hotten
hadden al een familienaam, en die werd ook vastgehouden. We zien
dan ook dat vanaf generatie VII de achternamen vast liggen, zij
het dat er binnen de familie een scheiding optreedt v.w.b. de
spelling. De takken A, E, F en G spelden NIHOT en de takken B, C,
D, H, I en J spelden NIEHOT. Maar ook dit was niet waterdicht,
want een goede lezer van de afgedrukte trouwaktes kan bemerken dat
sommigen in de akten genoemd worden als Nihot en tekenden als
Niehot of andersom.
De laatste fouten vinden we bij Frans Nihot
(G.VIII).
Hij werd bij zijn geboorte
opgegeven, of ingeschreven als Frans Nihof, hij heeft dat bij zijn
huwelijk laten veranderen bij rechterlijk vonnis. Waarschijnlijk
een zetfout, maar toch: In de ondertrouwadvertentie van Leendert
C.A.J. Niehot (H.VIII) heet hij Nichot.
In de genealogie is aangegeven onder welke namen de diverse
familieleden voorkomen. Niet alle variaties zijn daar genoemd.
Onderstaand alle spellingen_ die gevonden zijn bij de in deze
genealogie vermelde personen.
Nihodt, Niehodt, Niehot, Nihot, Nyeot, Niehoed, Nitot, Niekat,
Nehot,
Nie, Nijhoot,
Niod, Nijehodt,
Niot, de Hadt,
Nijehot, Niuhot, Nuhot,
Nieuwhoff, Nieholt, Nikot, Niehat,
Nijhot, Nihof, Nichot.
Vijfentwintig spellingvarianten, wellicht geeft dat de spreiding
van de familie, thans, ook een beetje weer. Maar schrik dus niet
meer als er weer eens een brief met een verkeerde achternaam in de
bus glijdt.
Uit het Dordrechtse Archief komen nog de volgende naamvarianten:
Najot Nahodt Nehoet Nihotte,
Nahoodt, Nihoth.
Een enkele misspelling kan verklaard worden door de
Waalse achtergrond van de familie. Spellingen als Niot etc. zonder
h, komen ongetwijfeld voort uit het Franse taalgebruik de h niet
uit te spreken: Nihot wordt dan Niot. En voor de rest weten we het
niet.
Waar woonden zij in Leiden?
De eerste Nihot die we in
Leiden aantreffen is Jan (Nihot?) Niood, die een kind laat
begraven op 23-9-1635. Jan woont in de Koddesteeg. Nog niet
duidelijk is hoe (en of) er een familierelatie is.
We treffen Denijs (III.c) aan in de Haarlemmerstraat. In deze
buurt, het Noorden van het oude Leiden, hebben vele Ni(e)hotten
gewoond. Het heette Mare-dorp. De hoofdstraat, thans
Haarlemmerstraat, heette Marendorp. Aan deze straat stond ook de
Waalse Kerk. Hoewel het technisch mogelijk was, is geen poging
gedaan te achterhalen waar ze precies woonden. Maar ze woonden in
dit gebied, dat mede ontgonnen/ bebouwd werd voor de arme
textielarbeiders.
In de genealogie worden de straten genoemd bij de personen: hier
een enumeratie: Haarlemmerstraat plus de stegen, Paradijssteeg ,
Bouwelouwensteeg, Clarensteeg, Koddesteeg, Mirakelsteeg, St.
Janshofje, Agnietensteeg.
Wat later in de tijd, op de kaart De vierde vergroting: Oude Vest,
Vollersgracht, FokkepIein, Scheytstraat, Steenstraat,
Beestenmarkt, Lange Gracht, De Haven. Dit zijn geen chique wijken.
Het waren dan ook arbeiders, zij verhuisden mee naar andere/nieuwe
arbeiderswijken.
In het begin van.de vorige eeuwen mogelijk iets eerder werd er
verhuisd naar de Pancraswijk (ten oosten van de Hooigracht). Men
woonde aan/in de Middelste gracht, Uiterste gracht, Vestestraat,
Herengracht, Oranjegracht, Waardgracht en aan de Kijfgracht.
En men woonde iets meer naar het Zuid-westen van deze laatste wijk,
namelijk in de Barbarasteeg, aan de Geergracht en de Zijdgracht
(de huidige Korevaarstraat).
DE
KERK
Zoals bekend ontstonden er na de Hervorming in Nederland
verschillende kerken. De Rooms-katholieken bleven als schuilkerk
bestaan. Binnen de Hervorming ontstonden verschillende stromingen:
doopsgezinden, remonstranten, contra
remonstranten
en lutheranen.
Na het
Twaalfjarig bestand bleek dat de contra remonstranten hadden
"gewonnen". De gereformeerde kerken worden dan min of
meer de "Officiële" kerk.
De overige richtingen werden getolereerd. Tot die Gereformeerde
kerken behoorde ook de Waalse kerk. Eigenlijk een Gereformeerde
kerk waarin de dienst en de preek in het Frans plaatsvond.
Die Waalse gemeenten ontstonden in het laatste kwart van de 16e
eeuw, toen ca. 150.000 mensen uit wat we nu België noemen, om
economische en godsdienstige redenen de wijk namen naar
Noord-Nederland. Een tweede golf Franssprekende waren de Hugenoten
in 'de tweede helft van de 17e eeuw.
Zoals in een vorige paragraaf werd betoogd, gaan we ervan uit dat
de
Ni(e)hotten
uit Wallonië afkomstig zijn. Zij kwamen dus met de eerste golf
Franssprekende. Ze werden lid van de Gereformeerde Kerk van Leide?,
en wel daarbinnen van de Waalse Gemeente. Die Waalse Gemeente was
geen aparte kerk, maar een soort registratie van Walen c.q.
Franssprekende binnen de Gereformeerde Kerk van Leiden.
Na de Franse Tijd, vanaf 1813, werd deze Kerk "omgedoopt"
tot de Nederlands
Hervormde Kerk van Nederland.
De Walen hadden in Leiden twee "eigen" kerken: Het Sint
Katrijnen Gasthuis. De kapel hiervan, werd ten dienste van de
Waalse Gemeente aan de Oostzijde met een galerij uitgebreid. De
Onze Lieve Vrouwekerk. De Waalse Kerk aan de Haarlemmerstraat. In
1825 gesloopt.
Voorzover bekend - na 1813 wordt godsdienst niet meer
vermeld bij aangifte, huwelijk of overlijden - zijn tussen 1684 en
1806 ruim 50 Ni(e)hotten ,ingeschreven geweest bij de Waalse kerk
van Leiden.
Vanaf generatie 11 blijken Ni(e)hotten hun kinderen te laten
dopen, zelf in de kerk te trouwen en daarin ook begraven te
worden.
(N.B. Indien Waals gedoopt, is dit vermeld bij het ouderlijk
gezin.) Begraven in de kerk is vanaf 1829 in Nederland verboden.
De eerste die in Leiden wordt gedoopt - voorzover bekend - is
Caspar (III'.a). Hij wordt in 1684 gedoopt in de marekerk en in
1751 begraven in de Pieterskerk. Hieruit blijkt dus dat de
"Walen" gewoon lid waren van de (niet-Waalse)
-Gereformeerde Kerk van Leiden.
De laatste die, binnen de periode waarin dit werd geregistreerd,
Waals werd gedoopt, is Johannes Gijsbert (VII.e). Hij werd in 1806
in de Marekerk gedoopt.
J.M.
=
Jonge man,
aanduiding van een man die nog niet eerder getrouwd is geweest
Jonge Dochter, idem voor een vrouw. In deze genealogie worden veel
afkortingen gebruikt. Hieronder de "vertaling" ervan: P.K.
=
Pieterskerk,
M.K.
=
Marekerk, H.K.
=
Hooglandsekerk,
L.K.
=
Lootskerk, O.K.
=
Oosterkerk,
zn. =
zoon,
dr. =
dochter,
geb. =
geboren,
otr. =
ondertrouwt,
tr. =
trouwt,
overl= overleden, begr.= begraven.
TERUG |